vrijdag 18 oktober 2013

dinsdag 1 oktober 2013

'Kommt, ihr kleinen Krabben!' (G. Büchner)


‘Er was eens een arm kind, ’t had geen vader en geen moeder, die waren allemaal dood, en er was niemand meer op de wereld. Allemaal dood, en het is weggegaan en heeft gezocht, dag en nacht. En omdat er op aarde niemand meer was, wou het naar de hemel gaan, en de maan keek het zo lief aan; en toen het eindelijk bij de maan kwam, was het een stuk rot hout. En toen is het naar de zon gegaan en toen het bij de zon kwam, was het een verwelkte zonnebloem. En toen het bij de sterren kwam, waren het kleine gouden muggen, die waren opgeprikt zoals de negendoder ze op de sleedoorns prikt. En toen het weer naar de aarde wou, was de aarde een omgevallen pispot. En het was helemaal alleen. En toen is het gaan zitten en heeft gehuild, en daar zit het nog en is helemaal alleen.’

‘Antisprookje’ van de grootmoeder uit het toneelstuk Woyzeck (1836) van Georg Büchner (geb. 17-10-1813 – gest. 19-2-1837), vert. Erik de Smedt.