woensdag 26 oktober 2011

vrijdag 14 oktober 2011

'De orde van het andere'



'Wat men deze morgen reeds met zich meedroeg, hier in de kerk komt het tot een duidelike ervaring: het begrip van de dood als bittere uiteindelikheid, tegenover deze ervaring van het gelijkmatige licht geplaatst, beschikt niet meer over deze synthetiese kracht, die, in ons, vroeger vermocht de fenomenen naar dit meegebrachte begrip te ordenen. Het is geheel anders. Haast zichtbaar, stoot dit begrip van de dood aan de klaarte van de kerk, gelijk een kurk aan de waterspiegel stoot. Twee waarden staan abrupt naast elkaar: de dood en het licht en het gelukt ons niet, zoals vroeger, de fenomenen van dit begrip naar de orde van het andere te denken. Wel integendeel spoelt de vloed van het licht de kurk voortdurend naar het strand.

Plots staat men met het meegebrachte waardeoordeel des doods als met een verrekijker in de kamer.'








Tekst: Paul van Ostaijen, slot van 'De uitvaart', 1926.

Foto's: tentoonstelling Van de koele meren des doods. Beelden van de dood in de hedendaagse kunst, Sint-Bernardusabdij, Kloosterstraat 71, 2880 Bornem (t/m 4 december 2011). Van boven naar onder: Remco Roes, Everything in between (videowerk, 2010), Jan Van Oost, Mimesis (marmer, 2010), gang met werk van o.a. Xavier Tricot, Xandra Paijmans en Eleanor Crook, fragment uit Margriet Luyten, Dead Hand Dad (wandkleed, jacquard geweven, 2010), Xavier Tricot, Lijk (corpse) (olie op doek, 1996), Xandra Paijmans, Alfa en Omega. Lou lacht liever langer (glas, metaal en keramiek, 2011), glasraam en traphal in de abdij.

donderdag 6 oktober 2011

Flaneur in de supermarkt


Er bestaat een wereldberoemde foto van Andreas Gursky, 99 Cent (1999), tevens de duurste foto die ooit werd verkocht. Hij toont een panoramisch overzicht van rijen en rijen rekken in een supermarkt vol voedingswaren waarvan de prijs 99 cent bedraagt. De foto is zo overvol van consumptiegoederen dat het even duurt voor je opmerkt dat er zich tussen de rekken ook mensen bevinden.

‘Lange tijd ben ik niet graag naar supermarkten gegaan’, zo begint de Berlijnse auteur David Wagner zijn roman Vier Äpfel (Rowohlt), met een duidelijke knipoog naar Prousts À la recherche du temps perdu. De middag in een supermarkt die hij in 144 stukjes beschrijft is in zijn ogen dan ook uitzonderlijk begonnen. De vier appels die hij op de weegschaal heeft gelegd wegen exact 1000 gram. Dat lijkt de ik-figuur eerst een gunstig voorteken. Later zal hij bedenken dat het gewoon met de standaardisering in de fruitteelt te maken heeft.

De dubbelheid van verleidelijke schijn en ontluisterende werkelijkheid is een rode draad door het boek. De supermarkt met zijn overaanbod aan nuttige en overbodige producten – de veelheid van keuzes die je moet maken zou kopers van een paar generaties terug tot wanhoop drijven – geeft hem aanvankelijk het gevoel in een paradijs of Luilekkerland te vertoeven. Terwijl hij met zijn winkelwagentje langs de rekken flaneert, ontleedt hij scherpzinnig waar zijn oog allemaal op valt. Een pot honing uit Mexico bijvoorbeeld, met een etiket dat een Alpenhut toont: om ecologisch bewuste klanten de indruk te geven dat ze een streekproduct kopen, dat geen enorme, milieubelastende afstand heeft afgelegd?



Afdeling na afdeling trekt aan het geestesoog van de lezer voorbij, begeleid door verwonderde, scherpzinnige en soms sarcastische observaties. Intussen geeft de ik-figuur mondjesmaat iets van zijn eigen leven prijs, al lijkt de supermarkt de plaats bij uitstek van identiteitszwakte en vergetelheid. Hij herinnert zich taferelen uit zijn kinderjaren, toen er nog kleine kruidenierswinkels bestonden, je melk op de boerderij ging halen en wormstekige appels bij oma in de kelder lagen te verschrompelen. Maar dat verleden is geen idylle. De groentetuin lag vlak naast een kerncentrale en omdat hij de boerderij zo vies vond, goot hij op een dag melk uit tetrapakken in de kannen die zijn moeder hem had meegegeven. ‘Een paar keer deed ik dat zo, toen vond ook mijn moeder dat de koeienmelk van de boerderij nauwelijks verschilde van de melk uit de koeltoog. Kort erna bracht ze de melk uit de supermarkt zelf mee.’

De verstrooiing door waren, die Walter Benjamin al in de 19e eeuw onderkende, is begin 21e eeuw zo vanzelfsprekend dat niemand nog spreekt van een consumptiemaatschappij, hoewel die onze samenleving ten voeten uit tekent. De gevoelige waarnemer en winkelantropoloog die hier zijn rondjes maakt, laat er zich niet toe verleiden meer te kopen dan hij nodig heeft, en toch voelt hij de verleiding die op hem uitgaat van wat uitgestald is. Zijn reflecties gaan zelfs een paar keer in dagdromen en fantasieën over: een supermarkt waar je een geschikte partner kunt vinden, zwemmend in een groot aquarium als de kreeft die je in het chique restaurant kunt aanwijzen. Of de fascinatie door de tegenhanger van de flaneur, de passante: een ontmoeting bijvoorbeeld met een vrouw die net dezelfde producten in haar wagentje heeft liggen en dus wel je ideale partner ‘moet’ zijn.



Geremd in zijn handelingen, een opgedreven reflectievermogen: het maakt deze hedendaagse flaneur tot een onvervalst melancholicus, mijmerend over de mens die tot consument verschrompeld is, een programmeerbaar ding tussen de dingen, waarvoor het onderscheid tussen het natuurlijke en het kunstmatige uit de tijd is. Wat de ik-figuur werkelijk mist, is de vrouw die hem drie jaar geleden voor een ander in de steek heeft gelaten. L. heet ze, met een allegorisch algemeen initiaal (‘elle’). De herinneringen aan haar cirkelen rond koopgewoontes, haar opvattingen over producten, merken die ze kocht. ‘I shop therefore I am’, zoals de slogan luidt waarmee de kritische conceptkunstenaar Barbara Kruger het denkfundament van Descartes uitdagend bij de tijd bracht. Het romaneske essay van David Wagner dompelt je onder in het consumptiekapitalisme en herschept, onnadrukkelijk, de denkende consument.