zaterdag 27 februari 2010

Winterbild


– Telkens als je hier komt, blijf je minutenlang voor dit schilderij staan.
– Ja, het intrigeert me en het is moeilijk te zeggen waardoor dat komt.
– Wat heeft je het eerst getroffen?
– Dat die eenvoudige houten lijst zo functioneel is. Niet alleen de lijst van het schilderij maar ook de omlijsting van het raam waardoor je naar buiten kijkt.
– Of naar binnen, het schilderij in ...
– Het is bijna een trompe l'oeil, met die twee vleugels die naar buiten openstaan. Dat had je vroeger wel meer, om in de kamer ruimte te besparen.
– Ben je zeker dat ze naar buiten opengaan?
– Nu je het zegt: de onderste helften gaan naar buiten, maar als je die afdekt, zouden de bovenste helften ook wel naar binnen kunnen staan.
– Toch een klassiek, figuratief gegeven: het schilderij als venster op de wereld?
– Ja, maar gecompliceerd: de ruiten links zijn wit of witgrijs geschilderd, alsof ze zijn besneeuwd of bewasemd. Je ziet er niks door.
– Of juist heel veel: de essentie van het sneeuwlandschap, het wit, en je voelt het effect van de botsing tussen warmte en kou.
– Tja, sneeuwlandschap ... Daar stel je je meestal iets anders bij voor: iets landelijks, weids.
Jagers in de sneeuw, de 17e-eeuwse Hollandse meesters, de idyllische Vlaming Saverys ...



– Mmm. Dit is 'natuur' in de stad. Een binnenplaats, omgeven door van die typisch Duitse hoge woonkazernes.
– Armoede.
– Heb je die besneeuwde bomen al 's goed bekeken? Grotendeels afgeknotte stammen en alleen nog dikke takken.
– Geen spoor van fijne vertakkingen.
– Onvruchtbaarheid. Het dorre seizoen.
– Staat er vooraan rechts geen ladder tegen een van de bomen?
– Precies – voor mij versterkt ze wat ik met die griezelige bomen associeer: galgen!
– De vorm van die stammen en takken doet mij bijna aan een hakenkruis denken.
– Zijn we nu niet aan het hineininterpretieren?
– Ik weet het niet. Wanneer heeft Beckmann dit geschilderd?
– 1930. Niet onmogelijk. Hij is in 1937 voor de nazi's naar Nederland gevlucht.
– Tja, dit moeten ze zeker 'entartete Kunst' hebben gevonden.
– De blauwe hemel is het enige hoopvolle op dit schilderij. Die bovenste oprijzende takken lijken opgeheven handen of reikende armen die om hulp smeken.
– Weet je: eigenlijk vind ik dit geen winterlandschap, maar een verbeelding van wat de winter betekent. Dorheid, kilte, overgeleverd zijn aan wat je aantast, dreigende dood. Weg idylle, weg de zeemzoete prentkaarten die ze vroeger in de kersttijd verstuurden.
– Bijna een allegorie van de winter? Een moderne Arcimboldo?



– Een soort personificatie, ja, maar die minder zegt over mijnheer Winter dan over waar de winter symbool voor staat. En door het open raam word je erin getrokken.
– Om het er koud van te krijgen.
– Gaan we iets warms drinken?

Max Beckmann, Winter, 1930, olie/doek, 83,5 x 75 cm, Van Abbemuseum, Eindhoven.

zaterdag 20 februari 2010

Vleselijk veel mensen

Sinds in een door een BV gepresenteerde showquiz een door een BV bedachte beeldvraag werd gesteld over welke BV in haar blootje op een foto in een gedichtenbundel te zien is en het antwoord niet zomaar een BV bleek te zijn, maar een BV die niet zo lang geleden met een nog veel grotere BV in het huwelijksbootje was gestapt, ligt de eind 2007 bij een uitgeverij van onverdacht allooi verschenen bloemlezing – waarin de meeste bloot afgebeelde mensen overigens geen BV's zijn – plots weer op een prominente plaats in de Vlaamse boekhandel.

Het boek heeft gunstige reacties in de pers gekregen. Toen ik het twee jaar geleden ter recensie ontving, vond ik enige nuancering passen. Om een of andere reden heeft de bespreking het tijdschrift niet gehaald. Ze ging als volgt.

We hebben – nee, corrigeerde onze hoogleraar psychologie: we zijn een lichaam. Een bron van genot, maar ook van ellende. In bepaalde gevallen voelen we het heel hevig, terwijl het er soms gewoon niet lijkt te zijn. Fotografe Elisabeth Broekaert en schrijver Bart Moeyaert maakten samen een boek waarin naaktfoto's worden afgewisseld met gedichten over lichamelijkheid, geboorte, groei, seksualiteit, ouder worden – naast nog een paar randthema's als kleding, rug, slaap.

De kleurenfoto's tonen geen modellen, maar zogenaamd gewone mensen in hun blootje. Ze poseren meestal frontaal, met hun blik naar de camera. Niet voor een wit studioscherm, maar in hun woon- of slaapkamer, keuken, hal of tuin. Meestal alleen, soms als koppel of gezinnetje. Ze zijn wat ze zijn, niet bepaald mooi, niet bepaald lelijk. Weinig jonge mensen, weinig oude. Geen mensen met een handicap, evenmin zieke. Ook wat zich als een neutrale documentaire staalkaart presenteert – de foto's zijn niet bepaald inventief qua houding of compositie – heeft dus zijn beperkingen. Opvallend is welke foto op het kaft mocht: jong, 'erotiserend' vlees kreeg toch de voorkeur.

Zeggen dat het onwennig of confronterend is te kijken naar deze naakten, is overdreven, al is het best interessant je blikrichting te observeren, je neiging tot vergelijken en oordelen. Dat er zoveel foto's zijn (een zestigtal), verschillend maar door de pose en de biologische feitelijkheid tenslotte toch eentonig, zorgt er wel voor dat het oordelen gauw achterwege blijft. Ieder blijft in haar of zijn waardigheid. Er gaat niets erotisch of opwindends van deze foto's uit, eerder belangeloze aanvaarding. Ieder mens mag er zijn, een nieuwe 'family of man'. Beweren dat de foto's artistiek geslaagd zijn, is te veel eer. Zoals blijkt uit de portfolio op haar website heeft de fotografe veel beter werk gemaakt.

In zijn ikjes sprokkelende inleiding haalt Bart Moeyaert het hoge woord condition humaine uit zijn hoed. Ook schrijft hij: "Poëzie is de beste vriend van het lichaam. Poëzie verhult en onthult." En hij dweept met de prachtige regel 'Alle vlees is als gras' van Gerrit Komrij. Dat die overpeinzing over vergankelijkheid uit de Bijbel komt (1 Petrus 1:24) schijnt hem niet te deren, maar goed: Petrus is ook al lang dood. De selectie wordt niet toegelicht. Ze ontgoochelt me. Natuurlijk hebben de honderd gedichten allemaal wel iets met het lichaam, maar hoe slap van zegging, hoe prozaïsch of would be poëtisch. Dit zal toegankelijke poëzie moeten verbeelden, herkenbaar, licht vooral.

Er zit te weinig reliëf in deze bloemlezing, maar ze bevat gelukkig ook enkele vertaalde dichters met een eigen toon zoals e.e. cummings, Wisława Szymborska en Mark Strand. Van de Nederlandstalige dichters springen er sterke gedichten uit van Gerrit Kouwenaar, Judith Herzberg, Wim Hofman, Toon Tellegen (een bijna exotische opsomming van waaruit het lichaam allemaal bestaat), Stefan Hertmans, Ramsey Nasr, Erwin Mortier, Eva Cox. Tussen de gedichten en de foto's ontstaan zelden verbanden, afgezien van het overduidelijke 'De held', een gedicht van Hagar Peeters naast een nadrukkelijke bodybuilder, en 'Vrouwenlichaam' van Pablo Neruda, geplaatst naast een van de weinige echt intrigerende foto's (p. 113).



Het mooiste gedicht over lichamelijkheid uit de Nederlandse poëzie, 'Mens' van Leo Vroman, ontbreekt.

Mens is een zachte machine,
een buigzaam zuiltje met gaatjes,
propvol tengere draadjes
en slangetjes die dienen
voor niets dan tederheid[...]
Loop zachtjes om hem heen
en ga elders om hem wenen,
maar laat hem staan.

maandag 15 februari 2010

dinsdag 9 februari 2010

Op school (Anamnese, 1)


1957, Humbeek. Zuster Leopoldine. Groot en kloekgebouwd, altijd een blos op de wangen. De nonnenkap kan haar vitaliteit niet remmen. Ze houdt tegelijkertijd twee kleuterklassen onder haar hoede. Terwijl de kinderen van de tweede kleuterklas langs de lijntjes in tekeningen op viltmatten prikken – een oefening voor hun fijne schrijfmotoriek – leert ze de derde kleuterklas het alfabet. Hij zit in de tweede kleuterklas en komt 's middags thuis. Op moeders vraag of het prikken hem nu al beter afgaat, antwoordt hij: 'Nee, maar ik ken het alfabet tot het letterke F.'

1959, Dilbeek. Is het om de overgang tussen kleuter- en lagere school te verzachten? De enige vrouw op de Gemeentelijke Jongensschool is onderwijzeres in het eerste 'studiejaar'. Juffrouw Van Droogenbroeck heet ze. Uiterst nauwgezet, met een zuinig trekje om de mond, ernstig maar niet onvriendelijk. Wie dringend naar het toilet moet, leert ze te zeggen: 'Juffrouw, ik moet een kleine boodschap doen.' Of 'Juffrouw, mag ik een grote boodschap gaan doen?' Bij sommige kinderen moet ze dan even mee. Ze woont bij haar moeder in een herenhuis tegenover de kerk. Iets anders zou niet bij haar passen.

1960, ibidem. Meester Claes onderwijst het tweede leerjaar. Een zachtaardige, vriendelijke man, die er graag met zijn leerlingen op uit trekt om het dorp te verkennen. Een jongen uit de klas, Walter heet hij, krijgt af en toe een aanval van epilepsie. De meester heeft gezegd dat ze dan niet mogen lachen of onrustig worden. Wanneer de jongen op de vloer ligt te schokken, schuim op de mond, kijken ze met grote ogen, stil. In de zomer komt het bericht dat Walter gestorven is. De hele klas gaat naar de begrafenis.

1961-1962. In het derde leerjaar staat meester Vetsuypens: kortgeknipt haar, klein en rond. Hij blijkt de vrijbuiter in het onderwijzerskorps. Tijdens de godsdienstles wijst hij in de catechismus naar een afbeelding die de Maagd Maria moet voorstellen en vraagt: 'Waarom is dit niet Brigitte Bardot?' De Heilige Drievuldigheid legt hij uit door drie lucifers aan te steken en die bij elkaar te brengen: 'Ziet ge? Die éne vlam is God. En toch zijn het eigenlijk drie vlammekes.' In de herfst poft hij kastanjes op de kachel midden in het klaslokaal. Het jaar erna gaat hij mee naar het vierde. Als hij een moeilijke vraag heeft gesteld en de jongens hun vinger niet opsteken, belooft hij vijf frank, nu zowat 2 €, voor een goed antwoord. Hij houdt zijn belofte. Ze maken lino's. Wanneer de meester met een rol de zwarte drukinkt over de stukken linoleum uitstrijkt, maakt dat een vreemd, vettig geluid. Meester Vetsuypens gaat over de tongen in het dorp. Sommige ouders vinden hem 'maar ne rare'. Jaren later hoort hij dat meester Vetsuypens' vrouw, een Française, haar man 'in de steek heeft gelaten' en dat het slecht met hem gaat.

1963. Na het vierde leerjaar is het uit met de pret. Ze komen bij de strenge meester Van Neygen in de klas. Het lokaal ligt aan de overkant van de speelplaats, dicht bij het bureau van mijnheer de directeur. Met krakende stem en vonkende blik laat hij de jongens inhouden schatten en afstanden op de speelplaats. Wie het niet nauwkeurig genoeg kan, krijgt ervan langs. Meester Van Neygen laat hen ook tekenen. Hij hangt een keukenhanddoek aan een spijker en is niet tevreden voor ze alle plooien en de veranderingen in de rode strepen op de handdoek werkelijkheidsgetrouw hebben weergegeven. Om de twee weken ziet hij toe op de persoonlijke hygiëne. Wie nagels met rouwranden toont, krijgt een tik van zijn lineaal. Wie op zijn nagels bijt, wordt voor de klas te schande gemaakt. Op de avond voor de aangekondigde inspectie, tekent hij met potlood donkere randen op de nagels waarop hij heeft gebeten. Beter een kleine tik van de lineaal dan de schandpaal. Het lukt. De meester heeft een groot gezin en rijdt met een zwarte DKW. Wat die afkorting betekent, is voor iedereen in het dorp duidelijk: 'Dilbeekse kinderwagen'.