donderdag 18 september 2008

Minoes

Op deze zonnige donderdagochtend hebben we Minoes naar de dierenarts gebracht. Zo verzwakt was ze dat ze voor het eerst geen weerstand bood toen we haar in de plastic draagmand zetten. Toen de auto over een drempel reed, viel ze op de achterbank om in haar mand en ging liggen. De dierenarts was verbaasd hoe snel de ziekte uitbreiding had genomen. Het sinds kort getroffen linkeroog was er erger aan toe dan het kwaadaardig aangetaste rechter dat enkele weken geleden was geconstateerd. 'Ik kan haar maar voor twee dagen oplappen', was het nuchtere verdict. Of we al nagedacht hadden? Dat hadden we. Anders dan een hond uit een kat nauwelijks pijn – die moet ze verbeten hebben terwijl ze zich wegstopte achter de bank, niet meer buiten wilde, nauwelijks nog at. Maar volgens de dierenarts voelde ze wel degelijk pijn. Opereren was zinloos.

Of we erbij wilden blijven? T. ging in de wachtkamer zitten. Ik bleef haar nog even vasthouden. Het middel heette T 61. Enkele seconden na het toedienen een kreet als van een lynx, een hevige maar korte opflakkering van levensdrift. Vergeefs. Rust komt over haar. Ze ligt op haar zij, het lijkt alsof ze slaapt. Een slaap waaruit ze niet meer zal ontwaken.

De anders zo levenslustige dierenarts praat nu stil. Dit staat lijnrecht tegenover haar normale taak. Zestien jaar heeft Minoes bij ons gewoond, een levend wezen tussen andere levende wezens, in vele opzichten ánders. Maar naarmate je haar meer observeerde een steeds herkenbaarder medeschepsel, bondgenoot van al wat leeft op aarde.

Een gevangen muis aan de deur leggen als bijdrage in de huishoudkosten, verbaasd dat we haar trofee meteen begroeven. 's Ochtends op de overloop wachten tot iedereen beneden is. Met ouder te worden, steeds vaker gestreeld willen worden – toen ze ziek was zelfs tevredener zijn met een flinke knuffelbeurt dan met eten. Een paar keer een opflakkering: de tweelettergrepige kattenvariant van het woord 'honger' zeggen op vaste tijdstippen, om geen maaltijd over te slaan. Zich terugtrekken als er iets te veel stemverheffing in huis was, uit plaatsvervangende schaamte. Tijdens het tv-kijken mee komen liggen 'kijken', al bleven de stompzinnige beelden die mensen voor elkaar produceren, haar gelukkig bespaard.

Toen het voorbij was, draaide de wereld gewoon door. 'Net Bruegels Val van Icarus', zei T. toen we weer in het dorp kwamen. Er schoten flarden poëzie door mijn hoofd. Elsschot: 'De aarde is niet uit haar baan getreden / toen uw hartje stil bleef staan ...' . Wat zou het ook? Er is veel ergers. Dagelijks sterven duizenden kinderen, veel te jonge en oude mensen. Maar het broze geheim van vriendschap, aanhankelijkheid, leven en dood delen 'all creatures great and small'. Nergens is het mooier uitgedrukt dan in de ontwapenende elegie die Jan Hanlo schreef over zijn

Hond met bijnaam Knak

God, zegen Knak
Hij is nu dood
Zijn tong, verhemelte,
was rood
Toen was het wit
Toen was hij dood
God, zegen Knak

Hij was een hond
Zijn naam was Knak
Maar in zijn hondenlichaam stak
Een beste ziel
Een verre tak
Een oud verbond
God, zegen Knak

Minoes was van 1992 tot 2008 vreugde en rustpunt bij ons thuis. Het levende bewijs dat een eigenzinnig, stil leven – dat niets hoeft te bewijzen en niets hoeft te presteren – misschien wel de hemel op aarde is.

zaterdag 6 september 2008

Opwelling

Is het de aanhoudende regen, het waterige gevoel in m'n neus na één week lesgeven, het wel willen maar niet meer durven te gaan zwemmen, hoe heerlijk dat vroeger ook was? Of gewoon een isotopie die deze blog binnensijpelt? Water zijn element? Letterlijk ongrijpbaar, slechts te 'vatten' als je erin duikt, het over je heen laat vloeien.

Ook voor veel hedendaagse poëzie geldt dat. Ik denk bijvoorbeeld aan de debuutbundel Fremdwörterbuchsonette van Ann Cotten (*1982 Iowa - Wenen - Berlijn), vorig jaar verschenen bij Suhrkamp. Een fascinerend meervoudige, spiegelende sonnettenkrans, door de dichteres met kleine pentekeningen verlucht. Gedichten die je zou willen kunnen vertalen, als ze zich in hun eigengereide taligheid daar niet zo hevig tegen zouden verzetten. Een vroegere versie van het gedicht 'Zwei im Fallen', dat Ann Cotten hier voorleest, staat onder de titel 'Zweimal Regung' online. Zo klinkt (of botst) de nieuwe versie in het Nederlands:

Twee die vallen

Analoog knalt ze in het oog
parallel? veeleer in een late fase
mogelijkerwijze, even. Want zo lang speelt isanabase
als klimmend klopt, wat niet haar oog bedroog.

Knalt dus in het met chloor vermengde nat
isanabase onzichtbaar: het zijn twee meisjes
hun hart aan draden, ledematen aan vijsjes
zo lijkt het. Maar geopperd werd dat,

als of zoals, de twee meisjes hun borsten
niet op gelijke hoogte zijn. Alsof ze 't wist
keert de een zich licht in het water naar

de ander toe, die aan de linkerkant
zich krommer welft, verlangt zo langs de rand
hetzelfde schuim van de andere zwemster daar.

En hoe ze glimlachen, als waren ze compleet gelijk!
En ieder kan hen licht toch zien verschillen!
Van hun voeten stijgt water op,

van hun hoofden, zoals het water wijkt
voor de hoofden, in filigraan als glasjuwelen,
volgen de golven regelmatig hun verloop.

Gaan de meisjes dan en houden op
en kijken asymmetrisch elkaar in de spiegel aan,
vangt langzaam hier een haar, daar een rimpel aan
en stijgt rillend uit hun huid omhoog,

een schouderophalen vertoont zich als het kippenvel
op hun lichaamsdelen. Niet één verheft de blik.
In andere bedden liggen ze dezelfde knik.
Hun lichaam doet alsof het slaapt, omdat het
[voor de ochtend huivert.